Ik scheurde mijn doorweekte bierviltje in wel honderden kleine stukjes en mikte de propjes nat papier in de richting van de asbak en de halfvolle glazen van mijn tafelgenoten. Iets waar zowel zij als de cafébaas niet mee konden lachen. Wij bestelden nog wat te drinken met een zo hoog mogelijk alcoholpercentage, we dronken immers om onze denkprocessen te versnellen en daarbij is het percentage alcohol essentieel.
De natuur is, de zeven wereldwonderen even buiten beschouwing gelaten, een aaneenschakeling van repetitieve processen die hun gelijke dienen te vinden in een groter systeem. Bij wijze van voorbeeld kan ik stellen dat ik deel uitmaak van een klasgroep en teneinde chaos en anarchie te voorkomen dien ik mij te schikken naar de opgelegde regels en wetten in die groep, terwijl hetzelfde principe geldt voor grotere, gelijkaardige systemen als daar respectievelijk bestaan, de school, het dorp, het land… In hetzelfde licht is het achterliggende cognitieve denkproces bij het drinken van bier een exacte weerspiegeling van het eeuwenoude darwinistische “survival of the fittest”, levenswet bij uitstek in de Afrikaanse savanne, of het tropische woud in het midden van Borneo.
Darwin zegt, en ik citeer mijn bronnen: ‘een groep is maar zo sterk als het zwakste individu uit die groep’. Kuddedieren, als daar zijn gnoes en gazellen, vormen een belangrijk doelwit voor de predatoren die in deze onherbergzame streken trachten te overleven op de kap van nietsvermoedende graseters. Om te voorkomen dat een jong of zwak dier achterblijft en dien ten gevolge ten prooi zal vallen aan de roofdieren, blijven de dieren zoveel mogelijk in groep wat dus betekent dat ze maar zo snel vooruit kunnen als het traagste dier uit hun groep.
Uiteindelijk zal dat dier toch gedood worden en kan de kudde weer verder op normale snelheid. Een win-win situatie, zo lijkt wel. Het afzichtelijke roofdier heeft zijn eeuwige honger tijdelijk weten te stillen en de gnoes kunnen weer verder zonder opgehouden te worden door een traag, verzwakt dier. Nietsvermoedend lopen zij recht de klauwen in van alweer een nieuwe vijand. Het leven van een herbivoor op de savanne is geen lachertje, voor moest u dat misschien denken. Bij het drinken van bier is het net zo. Dat is ook geen lachertje als u het goed wil doen. Er komt giftige alcohol via het bloed in onze hersenen die daardoor geleidelijk aan afsterven. Net zoals bij de kuddes gnoes en gazellen in Afrika, zullen ook hier de zwakste cellen er het eerst aan moeten geloven. Wij verliezen dus geen kostbare tijd meer doordat moeilijke denkprocessen worden tegengewerkt door verzwakte hersencellen en kunnen, integendeel, sneller verbanden leggen tussen zaken waartussen wij eerder op de avond in de verste verte geen verband zagen.
‘Kom, geef ons iets te drinken en neem zelf ook wat!’ Het was mijn beurt om een rondje te betalen, of dat lieten mijn vrienden mij alleszins geloven.
Er stonden intussen vier lege bierglazen voor mijn neus op tafel en mijn theorie begon hoe langer hoe meer steek te houden. De barman wisselde de asbak zodat ik ook deze vol versnipperde bierviltjes kon gooien. Nog een paar glazen en het punt waarop een mens in zijn eigen leugens begint te geloven zou niet veraf meer zijn.
In iedere hoek zit wel een leugen, maar uiteindelijk is de aarde rond. In elk leven komt er een moment dat je alles moet ontkennen, alsof je in je eigen onschuld gelooft. Zo overleef je. Of niet. De rest is melancholie.
Het is op die momenten dat ik echt geloof dat ik over enkele jaren een gevierd schrijver zal zijn en dat ik prijzen zal kunnen weigeren wegens niet meer genoeg plaats op de schoorsteenmantel voor alweer een trofee. Ik bundel de flarden tekst, hooguit enkele zinnen, die ik de afgelopen dagen had neergeschreven op stukken los papier en op de achterkant van een onbetaalde rekening, tot een leesbaar geheel in mijn schriftje. De inpassing in een verhaal dat is iets voor later. Ik zou niet het eerste jonge talent zijn dat zichzelf volledig opbrandt, nog voor zijn debuutroman in de winkels ligt. Een risico dat ik liever niet wil lopen. De realist die diep in mij verscholen zit weet dat schrijven een nine-to-five job is, maar de romanticus die ik meestal ben, en ook wel wil zijn, blijft halsstarrig geloven dat het ook op deze manier kan. In het schemerdonker, na de nodige glazen alcohol, enkele lijnen typen bij het dansende licht van een kaars en later zien we wel weer. Ik ben nog jong en heb tijd genoeg om nog iets van mijn leven te maken. Ik blijf thuis van school. Ik word schrijver en heb daar geen les voor nodig. Ik kan foutloos schrijven. Ik maak geen fouten tegen de regels met ‘-d’ en ‘-t’. Het is een aangeboren instinct. Latent talent. Naïviteit viert wel vaker hoogtij wanneer het in mijn buurt vertoeft. Het talent druipt van mijn lichaam en zoekt zich een weg tussen de straattegels door, recht naar beneden het verloren land van de aarde in. Ik ben te lui om mij te bukken en er toch iets van te maken. Om toch niet alles verloren te laten gaan. Iedere druppel die van mijn lijf valt is een verloren druppel. Een verloren woord. Hele woorden, zinnen, boeken zullen voor eeuwig ongeschreven blijven door mijn naïviteit en mijn gebrek aan inzet en wilskracht. Ik geloof te weinig in mezelf. Ik weiger in mezelf te geloven.
Er zat een vrouw van middelbare leeftijd aan de toog van het café waar wij inmiddels al enkele uren zaten. Haar lange, blonde haren leken in dagen niet gewassen. Ze zat blootsvoets op een kruk aan de bar en speurde het café af, zichtbaar op zoek naar een man om de nacht mee door te brengen. Ze is niet kieskeurig. Ik heb haar hier al vaker zien zitten en heb zowat alle soorten mannen en jongens met haar het café weten te verlaten. Veelal Aziaten, een fetisch als een ander. De één houdt van leer en gesmolten kaarsvet, de ander van Aziaten.
‘Drie bakken,’ fluistert Roel mij van over de lege bierglazen toe. ‘Vier,’ doet Senne er een schepje bovenop. Ik lach hun aanbod weg. ‘Tien,’ proberen ze nog, maar ze weten beiden dat het toch niets uithaalt. De tijd dat er geld, of bakken bier, of andere kostbaarheden werden ingezet op het krijgen van een meisje ligt al ver achter ons.
Ik moest toen een jaar of veertien, vijftien geweest zijn. Het vierde jaar van het secundair, als ik mij niet vergis. Het hoogtepunt van mijn pubertijd. Ze was met voorsprong het lelijkste meisje van de klas. En ze stonk. De reden waarom ze steeds alleen aan een bank zat. Het was met haar hetzelfde als met pannenkoeken of frieten: je ruikt ze voor je ze ziet. Haar lange, onverzorgde haar zat vol met knopen en beesten en het voelde aan als stro. Bovendien was het ros, fel oranje. Haar gezicht stond vol rode, etterende pukkels en iedere dag kwam er eentje bij. Wiskundige precisie. Je kon aan het aantal pukkels op haar voorhoofd weten welke dag van de week het was. Haar spiegel was haar kalender. Of haar agenda die, naar wij vermoedden, steeds maagdelijk leeg bleef want ook buiten school had zij geen vriendinnen of hobby’s en een afspraakje met een jongen dat zat er al helemaal niet in.
Het duurde niet lang vooraleer Cindy, want zo heette ze, de spilfiguur werd in een groots opgezet spel. Een spel waar Cindy niets van mocht afweten en waaraan enkel de jongens van de klas mochten deelnemen. Kwestie van de lijnen duidelijk uit te zetten. Het doel van het spel was al even eenvoudig als geniaal: op Cindy zien te kruipen. Ware het stratego dat we speelden, dan was Cindy de vlag. Of de koningin bij het schaken, maar de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat zij daarvoor niet gracieus genoeg was. Een koningin kán niet lelijk zijn, of toch niet in een eigen verzonnen spel. We hielden het dus gewoon bij Cindy, niets meer en niets minder. Johan, de oudste van de klas, hield het scoreverloop bij. Een kus met Cindy was één tiende van een punt waard, seks er tien. Ook alles wat daar tussen ligt, kreeg een quotatie die vastgelegd was in een strikt reglement dat wij ter goedkeuring één voor één ondertekend hadden met onze naam en toenaam. Twintig punten was het streefdoel. Een lat die bewust hoog werd gelegd om aan te tonen dat wij dit niet louter voor ons plezier deden, maar evenzeer om onze moed en mannelijkheid te tonen en voor de eer. Wie kon presteren bij Cindy gaf blijk van een grote viriliteit en heldhaftigheid en mocht zich terecht de trotse bezitter van de trofee, die wij speciaal voor deze wedstrijd hadden laten ontwerpen, voelen, hetgeen op veel bewondering van de rest van de klas en school zou kunnen rekenen.
Het was maandag. Dag één van het spel. Op school hing een ietwat gespannen sfeer. Een gezonde dosis zenuwachtigheid die als slierten ochtendnevel op een koude winterdag behoedzaam over het speelplein sluimerde. Cindy werd bespied door honderden nieuwsgierige blikken. Oplichtende wolvenogen loerend naar hun prooi in het schemerduister van een invallende nacht. Genadeloos hun enige kans afwachtend. Het leek wel of iedereen behalve Cindy weet had van het spel en het verloop van de gehele wedstrijd met argusogen wilde volgen. In de hoek van de toiletten stond een klein tafeltje. Een zelf opgericht gokkantoortje waar je geld kon inzetten op de uiteindelijke winnaar. Wie hield het enkel bij kussen, de pukkels op haar voorhoofd trotserend? Wie durfde er verder te gaan? Ook een juiste gok op de eerste pijp- of neukbeurt kon van jou een rijk man maken. De rij wachtenden aan het tafeltje werd langer dan de rij aan het urinoir. Iedereen had zo zijn eigen favoriet. Onze leraar biologie zette ook geld in.
Al de jongens zetten hun beste beentje voor en de wedstrijd werd gestreden op het scherpst van de snee. We gaven Cindy het gevoel dat ze mooi was én dat we haar leuk vonden. Het was deel van het spel. Wie wilde winnen moest iets riskeren. In dit geval bestond het risico eruit dat Cindy jou echt leuk zou gaan beginnen vinden. Ook nog na het spel. Dat ze jou zou willen vastpakken en knuffelen, scharen zettend in je huid met haar haar van stro. Haar dat bij haar weelderig groeide. Als onkruid in een moestuin schoot het uit het niets te voorschijn, en dan vooral op plaatsen waar het niet hoort te staan. Allemaal oranje. Een verbrande gazon onder een loden zomerzon. Sproeien helpt niet meer, daarvoor is het al te laat. En wees maar zeker dat we het geprobeerd hebben. Tijdens de les waren wij lief voor Cindy. We boden haar onze taken aan, een omgekeerde wereld, en vochten voor de lege plaats naast haar op de bank. Allen wilden we onze kansen voor tijdens de pauze vergroten. Die pauze was letterlijk speeltijd. Met allerlei lieve woordjes (we deden ons best om niet te moeten lachen) lokten we Cindy mee tot achter de bomenrij en deden alles wat ons puntentotaal wat op kon drijven. Het leven draait om geven en nemen; wij gaven én namen haar. Al het goede van twee werelden verzameld in slechts enkele lendenstoten.
Cindy liet zich al die plotse mannelijke aandacht duidelijk welgevallen, iets wat wij niet verwachtten, en reeds op dinsdagmiddag viel er een eerste winnaar uit de bus. ‘Twee keer langs achter en met een papieren zak over haar kop’. Ik citeer uit zijn overwinningsspeech. Nummers twee en drie volgden op korte afstand. Onze ooit zo begeerde trofee werd gedegradeerd tot goedkope wisselbeker die op topdagen tot twee keer van eigenaar veranderde nog voor de schoolbel vier uur aangaf. Wij hadden ons blijkbaar lelijk vergist in Cindy en haar gewilligheid. Iedereen kon haar krijgen. Bijna leken wij vergeten hoe lelijk Cindy wel was met haar haar van stro en een gezicht vol akelig wiskundig juiste pukkels. Wij vonden dat dat er niet toe deed. Schoonheid is relatief en van ondergeschikt belang voor iemand die op tijd en stond haar benen eens spreidt, zo vonden wij toen. Een mening die ik al lang niet meer steun en waar ik eigenlijk nooit helemaal achter heb gestaan. Ik heb mooie meisjes altijd al leuker gevonden.
Reactie plaatsen
Reacties