Normaal vind ik iedere dag even goed om eens zwaar uit te gaan en zoveel bier te drinken en drugs te nemen tot we erbij neervallen, maar tijdens deze periode van studeren en examens is nieuwjaar het ideale excuus.
Dit jaar hadden we besloten om de bloemetjes buiten te zetten op het massa-evenement Happy6 in Antwerpen, stad van verderf. Een heuse onderneming.
‘Hier, neem alvast een pintje. Om het jaar goed in te zetten’, sprak Igor. In één teug dronk ik het blikje leeg en nam alvast een tweede. En een derde. De alcohol deed de tijd verkorten. Een uur wachten, duurde zo nog maar een paar minuten. Over enkele ogenblikken is de trein daar en dan kan het feest pas echt goed beginnen.
Even daarvoor zat ik nog thuis te genieten van een rijkelijk gevulde feesttafel. Kreeft en oesters en kaviaar en borrelhapjes. Er waren gasten en moeder had voor de gelegenheid het huis herschikt. ‘Zal ik de kerstboom dan ook maar wegdoen?’ Vroeg moeder, ‘Kerstmis is toch voorbij en dan kunnen we een stoel bijzetten zodat oma ook kan zitten.’
‘Zijt gij nu helemaal zot geworden,’ fulmineerde ik een antwoord in haar richting. ‘Laat oma maar rechtstaan of zoek een andere oplossing, maar de kerstboom blijft staan. Weet gij dan niet dat die moet blijven staan tot drie koningen? Zo dweept gij met het kerstverhaal en met al de liefde en het geluk in de wereld. Drie koningen, afkomstig uit het verre oosten, zagen een ster schitteren die hen de weg wees naar het kindje Jezus, de Messias, de brenger van al het goede op de wereld. Pas op de zesde januari zouden zij het stalletje bereiken en hun geschenken kunnen afgeven. Goud en wierook en mirre, kostbare materialen. Toen bestond er nog geen playstation. Pas dan is de kerststal volledig. Niet eerder moogt gij de beeldjes van de koningen onder uw boom plaatsen. In wezen zoudt ge die beeldjes aan de andere kant van de kamer moeten plaatsen en ze elke dag een beetje dichter moeten zetten, maar de mensen doen daar niet meer aan mee, aan kerkelijke tradities en geloof.” Tegen dat ik mijn pleidooi beëindigd had, zat oma zich al vrolijk te verkneukelen op de plaats waar daarnet nog de kerstboom stond. De beeldjes van de drie koningen stonden reeds vanachter in de tuin. ‘Als gij die nu iedere dag een beetje dichter zet dan zijn ze volgend jaar zeker op tijd en hoeft gij niet meer zo een theater te maken op oudejaarsavond’ zei moeder. ‘Gaat gij nu maar met uw vrienden feesten dat ik niet meer in affronten val met u.’ Ik vind, u kan geloven of niet geloven en iedereen moet vrij zijn in die keuze, maar onder de christelijke cultuur kunnen wij niet uit. We zijn geboren onder luidende kerkklokken en opgegroeid met het verhaal van een almachtige schepper die alom vertegenwoordigd is en dat is een mooi verhaal.
Zonder iemand ook maar één blik te gunnen, of allerbeste wensen, in cadeaupapier verpakte leugens, over te maken verdween ik in de donkere nacht. Ik liep aan oma voorbij zoals ik dat steeds doe als op het eind van de maand haar magere pensioentje is opgegaan aan mijn zakgeld. Het studentenleven is duur geworden: bijna twee euro voor een pintje maakt twintig euro per avond, en dan heb je nog niet eens echt gedronken. Ze betaalt me nu alles de eerste week van de maand opdat ze niet de domme fout zou maken haar centen te verspillen aan patékes en aan hanggerariums voor in de bloembakken onder haar raam. Het is een puur zakelijke overeenkomst die eveneens een oplossing biedt voor de ongemakkelijke zondagnamiddagbezoekjes. Wat zeg je tegen dat mens wanneer je, te midden van rosbief en kroketten, met uitgestoken hand wacht tot ze haar handtas bovenhaalt? Vragen of de kanker zich ook al in haar lever en maag genesteld heeft? Of ik haar stoma nog eens mag zien? “Zit dat eigenlijk gemakkelijk, zo een luier, oma?” Ze negeerde mijn vraag, maar ik kon zien hoe ze met half dichtgeknepen oogjes zichtbaar genoot van het warme gevoel dat zich langzaam maar zeker meester maakte van haar onderlichaam.
Het leek wel of iedereen de overgang naar het nieuwe jaar in Antwerpen wou gaan vieren. De trein zat overvol en de bus nog voller. Het had niet veel gescheeld of we moesten nieuwjaar vieren tussen een hoop aanschuivende mensen ergens in het midden van een vreemde stad.
Tien, negen, acht, zeven, zes, vijf, vier, drie, twee, één. Gelukkig nieuwjaar! Ik huilde tranen met tuiten want ik had alweer een jaar weten te overleven. Nog vijftig en ik kan gelukkig sterven. Vuurwerk ontploft en van overal worden de mensen bedolven onder confetti en papieren slingers die je in de speelgoedwinkel koopt. Champagnekurken knallen. Kennelijk wordt nieuwjaar niet meer op die manier gevierd. Het is de vooruitgang en die kan je niet stoppen. Mensen hebben geen tijd meer om tien seconden lang niets anders te doen dan enkel te tellen van tien tot één. In die tijd kunnen ze werken en geld verdienen of aan seks denken, want ook dat is belangrijk. Hier in Antwerpen moest ieder voor zich tellen. Dat is veel eerlijker en democratischer; wie wil tellen, mag tellen en wie niet wil tellen denkt gewoon aan seks. Ik telde. Onmiddellijk daarna vloog ik zowat iedereen om de hals en begon te kussen alsof ik de hoop ooit een prins te worden nog niet helemaal had opgegeven. Zoveel liefde had ik nog maar zelden bij elkaar gezien. Tranen liepen over mijn wangen bij het zien van al dat moois. Zou dit misschien de essentie van de liefde en het geluk zijn; ritmisch kussen met jongens en meisjes van alle slag en alle stand en van eender welke afkomst op de beat van de muziek die steeds luider klinkt en overgaat in de hardste techno?
Gelukkig kwamen daar net de jongens van Discobar Galaxie aan om hun plaatjes te draaien, want als er één ding mijn avond kan verpesten dan is het wel techno. Techno is inhoudsloos. Het geeft geen enkele commentaar. Het is leeg. Techno maakt geen omweg langs de anekdotiek en langs de gevoelens. Het is het betere knip- en plakwerk. Mijn schooltaken van vroeger. Flipperkastmuziek. Monotoon getsjengel dat kabbelt op de levensloop van een gokverslaafde. Soms speel ik ook op zo een automaat. Als tieners door deze hedendaagse muziek word ik door de lichtjes en belletjes van deze gokkasten aangetrokken. Ik bestel een pintje aan de toog en het wisselgeld steek ik in deze elektronische hoer. Een vriendelijk, glimmend uiterlijk, maar uiteindelijk telt enkel wat er in haar gleuf verdwijnt. Ik heb nog nooit iets gewonnen, maar dat kan geen kwaad. Ik heb het ten minste geprobeerd. Ergens op deze wereld kan er maar iemand wel bij varen. De rijken worden rijker, en de armen armer. Dat is een mooie zekerheid. Dan hebben die jongens van de Discobar er wel iets beters op gevonden. Ze nemen plaatjes van andere artiesten en mixen die dan vrolijk aan elkaar. Goedkoop succes en teken van de vooruitgang. Waarom nog tijd en werk en bloed en zweet steken in het maken van eigen liedjes als ze zo voor het rapen liggen? Met honderden, of duizenden komen ze dagelijks uit de radio tevoorschijn. U moet de mosterd halen waar u ze vinden kan. Die jongens hadden dat idee eveneens opgevat en verdienen nu geld als slijk en wie ben ik om hen ongelijk te geven. Op hun goedkope beats danste ik de nacht in.
Ik was ook eens naar lokomotion geweest. Dat is een soort grootschalige fuif in de Leuvense binnenstad, georganiseerd door een overkoepelende studentenorganisatie. Eigenlijk rock Werchter, maar dan in het klein. De groepen die er optreden zijn ook niet de Foo Fighters of Pearl Jam, maar wel Alana Dante. Dat is minstens even leuk. Al die rock ’n roll muziek, allemaal goed en wel, maar af en toe moet je eens naar beneden komen en in de echte wereld leven en luisteren naar uitstekend geplaybackte platen van chirurgisch geknede vrouwen in een latex jurkje. Op die manier weten we weer waar onze plaats op deze wereld is, knielend aan de voeten van een vrouw die eigenlijk niet bestaat, en waar niets echt aan is. De mensen moeten dat ook eens leuk durven vinden in plaats van enkel maar klaar te staan met hun kritiek en negatieve commentaren. Het kan toch niet alle dagen Pink Floyd of Pearl Jam zijn. U eet ook niet alle dagen in een sterrenrestaurant, toch?
Het kan ook altijd erger. Zo zijn er groepen die blijkbaar zeer geliefd zijn, maar die ik nooit heb kunnen verdragen, en de bijhorende kreten als ‘Oké, die handen’, ‘Waar zijn die handen?’, en ‘Handen!’, al evenmin. Dat je ze slaakt na een bloederig bedrijfsongeluk, tot daar aan toe. De toetsenmannen van zulke ensembles staan vaker manisch te zwaaien dan dat ze het elektronische klavier zinvol aanraken, en om de frontvrouwen, die onveranderlijk de noodseinen van potvissen nazingen, hangt een aura dat ze vast op de kappersvakschool hebben opgelopen. De grensverleggende, allerlei anatomische hengsels tartende glimlach van Regi spreekt boekdelen waarin alle bladen blanco zijn. Hij is ongetwijfeld buitengewoon gelukkig.
Hij is goed op weg om ergens ooit een begrip in te worden, ooit.
HOOFDSTUK 9: Nieuwjaar
« HOOFDSTUK 10: Kringloop HOOFDSTUK 8: Belspeldel »
Reactie plaatsen
Reacties