Ik denk dat ik weet wat geluk is. Ik ben nog jong en heb niets anders te doen dan buiten te zitten met een glaasje goedkope wijn en een muziekje op de achtergrond: Pink Floyds Dark Side Of The Moon. De grootste klassieker uit en tevens basis van de rockmuziek. Een aanklacht tegen geldgewin, oorlog, het gebrek aan tijd en de waanzin van iedere dag. Op die manier blijft deze plaat, veertig jaar na datum, nog steeds ontzettend actueel en vernieuwend. Het broodnodige tegengif voor het grijze Engeland van de jaren zeventig.
Het was bijna middernacht, maar donker werd het niet. De hemel was lichtblauw en zorgde voor een scherpe aftekening van de zwarte silhouetten van bomen en huizen. Een eenentwintigste eeuws hiërogliefen geschrift. Ik kon zien hoe enkele tientallen meters verder een leeuwerik zich klaarmaakte voor de nacht. Een nacht die maar niet wou vallen. Hij stuurde zijn gezangen de wijde wereld in. Een ochtendlied. Een ode aan alweer een nieuwe dag vol plezier en zonneschijn. De natuur draait en keert en weet zelf niet meer waarheen. Eb of vloed, winter of zomer, regen of zon, het doet er allemaal niet meer toe. Het toeval regeert. Het strootje trekken heeft de democratie van de macht verdreven en fysische wetmatigheden voor eeuwig naar het verleden verbannen.
Syd Barretts solo blijft ongeremd doordreunen, zich niets aantrekkend van het gezang van de slapeloze leeuwerik. Zijn baslijn resoneert met mijn longen, doet mijn adem stokken en blijft nazinderen op de bodem van mijn maag. Hij speelt muziek uit zijn diepe ‘ik’. Zijn ziel kleeft aan de noten die hij de nachtelijke sterrenhemel injaagt, terwijl zijn dunne darm bij ieder akkoord wat vaster verstrengeld geraakt tussen de snaren van zijn Gibson. Hij heeft een originele Gibson waar er niet veel meer van bestaan. Verloren gegaan in de digitale revolutie. De snaren staan los en je moet ze wat vaker stemmen, maar een oude gitaar speelt nog steeds het mooiste levenslied. ‘Op een oude fiets moet je leren rijden,’ zei mijn vader nadat was uitgekomen dat ik op mijn veertiende werd ontmaagd door onze overbuurvrouw die zich ongetwijfeld de begindagen van Pink Floyd herinnert alsof het gisteren was.
Ik wil enkel nog vergeten en niets meer weten.
Caleidoscopische beelden doen bijna epileptisch aan. Beelden die wij enkel op Pink Floyd dvd’s te zien krijgen, maar waar Syd Barrett godganse dagen mee in zijn hoofd zat. De LSD deed zijn werk. Syd werd letterlijk gek wat zich vertaalde in de meest fantastische muziek: pure rock en roll en Gregoriaanse gezangen vonden een harmonieus evenwicht. Een filmisch epos waarin je je als luisteraar kan verliezen. Een drieëntwintig minuten durende muzikale trip.
Het lijkt wel of de zon wordt tegengewerkt in haar neerwaartse beweging. De zee is ondoordringbaar geworden en duldt niets meer achter haar horizon. Een fris zomerbriesje speelt met de bladeren van de bomen. Het is nacht. Ik zit op een bank en ik zie de zon. De maan is doodgegaan.
Als ik het woord superfantastischfenomenaal nog niet gebruikt heb, is het omdat dat eigenlijk niet bestaat en omdat ik dat wou sparen voor dit moment. Gisteren ben ik naar de Rolling Stones op de weide van Werchter gaan kijken. De stemmen kraken en niet alle woorden komen er nog even krachtig uit, maar de heupen swingen nog steeds. De gemiddelde leeftijd van het publiek ligt ver boven de mijne. Hier en daar kraakt er een valse heup, maar ik trek het mij niet aan.
Muziek die generaties overschrijdt en overleeft. De gitaren gieren als nooit tevoren en ik laat het allemaal op mij afkomen. Ik word overdonderd. Een golf van do en re en fa mineur. Er is de Koningin Elisabeth-wedstrijd en er zijn de Stones, al de rest valt daar ergens tussen.
Ik liet mij meeslepen op de tonen van die oude knarren en demonstreerde het talrijk opgekomen, oude publiek het fenomeen stagediven, wat op veel enthousiasme kon rekenen. De menigte juichte, prothesen werden de lucht ingegooid. Ook een enkele stoma. ‘Vroeger was toch alles beter hé’, vroeg een dementerende zestiger mij bevestigend. ‘De muziek wel, de muziek wel’, antwoordde ik instemmend, nog steeds in een roes verkerende. De Stones zijn een gevaarlijk soort van drugs. Het begint met één keer per jaar, op een vrije dag, en voor je er goed en wel besef van hebt sta je tijdens de examenperiode op de wei in Werchter. Het komt op je af, gaat over je heen en nakende examens lijken niet meer te bestaan.
Enkele dagen later. Ik had net een uitstekend examen afgelegd en vond dat dat wel een beloning verdiende. Op een beschaafde manier, rustig een pintje gaan drinken op de Oude Markt, al filosoferend voorbijgangers bestuderen of een keertje masturberen. Ik verkoos de eerste mogelijkheid, al had de tweede ook gekund. Een ongeschreven wet zegt dat je geen bier mag drinken op café zo lang je het verschil kan waarnemen tussen een lichte en donkere garendraad bij daglicht. Terrasjes mogen natuurlijk wel en zo heeft ook deze wet zijn achterpoortje. Als het te licht is in het café dan zie je hoe de stofdeeltjes met duizenden naar beneden vallen, recht je glas in. Hoe vroeger het buiten donker is, hoe vroeger wij op café mogen gaan. De natuur houdt rekening met onze wensen en verlangens. Ik bestelde een Duvel bij de ober op het moment dat mijn zoekende blik halt hield bij een groep Amerikaanse studenten die blijkbaar ook voor de eerste mogelijkheid geopteerd hadden en zo een mogelijke orgie aan hen lieten voorbijgaan. De jeugd kent zijn prioriteiten en houdt zich daar principieel aan. Vooral Amerikanen.
Amerika. Land van verdeeldheid en sociale ongelijkheid. Land van zwart en wit, van moord en geweld. Een land van discutabele presidenten. Oorlogsland. Terreuraanslagen. Een volk zonder cultuur en zonder geschiedenis. Land van natuurlijke schoonheid. Kilometers uitgestrekte natuurpracht; bossen, woestijnen en zeldzame dieren. Kilometers rechtdoor, kaarsrechte wegen met Bruce Springsteen op de autoradio. Warme wind in onze haren. De zon staat laag en is de schilder van dienst. Olieverf op doek of aquarel. Alle tinten rood en oranje en geel schijnen moeiteloos in elkaar over te vloeien en bedekken de aarde onder een warme gloed. Zand en lucht hebben dezelfde kleur. Land van rijkdom. Van gouden zonnebrillen. Van appartementsgebouwen die tot aan de hemel reiken, die de wolken strelen en kussen. Land van God. Land van geloof. Land van seks en drugs en rock ’n roll. Van Pearl Jam en Nirvana.
Ieder vooroordeel over dat imponerende volk dat zich doorheen de loop der jaren gevestigd had in mijn cerebrale brein werd op dat ene moment bevestigd. De meisjes liepen rond in korte rokjes en glitterkleedjes. Alles schitterde. Ook al was de zon reeds lang Australië aan het belichten en aan het verblijden met zijn warme stralen, iedereen droeg een zonnebril. Zo een groot exemplaar met grote, donkere glazen. Geslepen uit hetzelfde glas als de geblindeerde ruiten van de nieuwe SEAT IBIZA, statussymbool bij uitstek in Aarschot en omstreken. Of die bril nu op hun neus dan wel rechtop in hun steile haar stond, maakte hen niet uit.
Zij dansten en zongen en maakten ongelooflijk veel plezier tot ze uiteindelijk stomdronken huiswaarts keerden. Het was een lust om naar te kijken. Zij hebben alles waar ze maar van kunnen dromen in hun geïndustrialiseerde grootmacht, maar plezier moeten ze hier komen zoeken. In hun vertrouwde land gaan ze de hele nacht uit gedreven door dure pillen en drugs. Je kan er cocaïne en heroïne en XTC bestellen aan de toog, of misschien zelfs kopen in een automaat aan de kant van de weg, of aan de kassa in de supermarkt. De spuit krijg je er gratis bij eenmaal je genoeg zegeltjes gespaard hebt. Misschien ga ik daar wel wonen als ik rijk en beroemd ben. Ik verkoop alles wat ik heb en vertrek zonder omkijken. Ik laat mijn zielige leven voor wat het is en begin opnieuw. Ik koop drugs aan een automaat en schrijf boeken voor de Amerikaanse jeugd en als ik ook eens plezier wil maken tussen al die harde arbeid door, dan neem ik het vliegtuig naar hier. Afstanden bestaan niet meer. Dan zet ik mij op de Oude Markt met een donkere zonnebril in mijn haar en drink mij stomdronken. Zo eenvoudig is dat. Walhalla is het godenrijk.
Voorlopig kan ik het enkel met deze vreugdevolle gedachten stellen. Eén dezer Amerikaanse meisjes kwam plots mijn kant opgelopen. Ze vroeg me of ik geen zin had om met haar wat verderop iets te gaan drinken. Wij met twee. Dat meisje was de halve wereld rondgereisd om mij hier te ontmoeten en had dan nog al haar moed bij elkaar moeten rapen om mij dit ultieme voorstel te doen dus kon ik niet anders dan hierin toe te stemmen. De Oude Markt is immers groot genoeg en het zou zonde zijn deze niet in al zijn potentieel te benutten.
Wij passeerden enkele cafeetjes in onze zoektocht naar het meest ideale. In Leuven heb je voor ieder wat wils, en het was van het grootste belang dat ik deze kans, die ik hier zomaar in mijn schoot geworpen kreeg, niet aan mij zou laten voorbijgaan door de keuze van het foute café. De bierkelder, bijvoorbeeld, zou zo een ongepaste locatie zijn. De mensen zingen daar schunnige liederen over blote borsten, terwijl ze op de tafels dansen en springen en gooien liters bier in de rondte, en ondertussen kotsen ze er nog eens vrolijk op los ook, leute dat ik daar al beleefd heb, maar nu moest ik mij inhouden en vooruit denken aan het liederlijke Amerikaanse leven dat mij stond op te wachten, de rock ’n roll muziek en de drugs uit automaten aan de kant van de weg. Nooit eerder had ik er bij stilgestaan dat de keuze van een café zo ingrijpend zou kunnen zijn. Normalieter gaan wij gewoon het eerste café binnen dat wij tegenkomen op onze tocht, en daarna het tweede en het derde, tot wij van zattigheid niet meer gaan kunnen, en dan moeten wij nog de omgekeerde tocht weer huiswaarts maken. Van het tiende naar het negende, naar het achtste café, zo weer tot aan het eerste. En overal dienen wij iets te drinken, uit beleefdheid, en omdat wij zo zijn opgevoed.
“Laat ons hier gaan drinken” zei het meisje waarvan ik de naam inmiddels vergeten ben, maar erg Amerikaans klonk het zeker.
- “Ik neem aan dat je bedoelt dat je gezellig een glaasje wijn wil drinken, of een frisse pint om het zomerweer te bezegelen, en onze nakende liefde en gezamenlijke toekomst te beklinken?”, zei ik. “Om het mooie weer en de wederopstanding van zomerjurkjes in het straatbeeld te omarmen en bejubelen! Dan vraag je me beter of we hier ‘een glas’ zullen drinken. In jouw zin wordt ‘drinken’ beklemtoond alsof wij ons een delirium wensen te zuipen, en dat kan de bedoeling toch niet zijn?”
- “Men mag toch meer dan één pint drinken om de zomer te bezegelen? Om dan meteen van een delirium gewaar te maken. Wat bedoel je trouwens met een delirium? Hebben wij het hier over het beschaafd nuttigen van één enkel glas van het bier met de geafficheerde roze olifantjes, of bedoelt gij pilsbier achterover slaan tot wij daadwerkelijk olifantjes zien dansen op touwen en op ballen in allerlei kleuren en groottes en vormen?”
In al dat enthousiasme waren wij de hele markt overgelopen en geen café dat ons goed genoeg leek om hier en nu een toekomst te bezegelen waarin wij ons beiden konden vinden. Ik was ook niet goed in al dat Engels.
‘misschien moeten we dit later maar eens overdoen’, zei ik haar. Ze twijfelde. En of ik haar vliegtuigticket dan zou betalen?
Liefde is een hoerenkind.
Reactie plaatsen
Reacties