Een verlaten eekhoornnest was zijn thuis. Er was wel wat opknapwerk aan geweest, maar het is er droog en gezellig nu. En veilig, helemaal in de toppen van een duizend jaar oude eik.
Misschien dat duizend jaar wat overdreven is. Toch, hij was zélf al enkele honderden jaren oud, en voor zover hij wist, heeft de boom er altijd gestaan. Als een trouwe soldaat houdt hij onverstoorbaar de wacht over grasgroene weiden waarin ’s zomers verliefde koppeltjes elkaar eeuwige trouw beloven. Een zware taak waarbij een oude boom best wat hulp kan gebruiken, dacht het mannetje.
“Bomen. Bómen. Bomen. Bómen”, een jong meisje danste zachtjes zingend door het hoge gras. Ze blies belletjes van zeepwater die ze voorzichtig tegen haar wang liet stukspringen, breekbare kusjes, en genoot van de lentebloesems die al enkele dagen de lucht verblijdden.
Het oude mannetje keek instemmend toe. De rimpels rond zijn mondhoeken trokken lichtjes naar omhoog. Een glimlach naar een meisje dat nog in hem geloofde. Een meisje dat in haar eigen dromen gelooft. In liefde en geluk.
Hij zag hoe het meisje zich tegen de stam van de oude eik zette, en hoe ze uiterst voorzichtig een krans van madeliefjes in haar krullende haren vlocht. Het oude mannetje wist dat hét moment zou komen. Hij was zélf een beetje zenuwachtig. Vroeger gebeurde het wel vaker, maar vandaag hebben de mensen geen tijd meer om buiten te komen. Liever gaan ze hele dagen en nachten naar dure discotheken, waar ze hun geluk hopen te vinden in alcohol en drugs, of in de armen van een goedkope prostituee. Het oude mannetje was werkloos geworden.
Het meisje was zichtbaar gelukkig op het moment dat ook het laatste pluisje zich van het steeltje losmaakte. In één keer had ze alle pluisjes weg weten te blazen, tientallen minuscule parachutistjes, die op het ritme van de wind hun zoektocht naar een nieuw leven aanvatten.
‘U heeft mij geroepen?’
‘Ik heb niemand geroepen,’ zei het meisje geschrokken.
‘Wees maar niet bang, lief meisje, ik ben het wensmannetje. Ik ben enkel zichtbaar voor mensen die in mij, en in hun eigen dromen geloven.’
Voorzichtig, als was hij van glas, pakte het meisje het oude mannetje op, en zette hem in de palm van haar hand. ‘Ik noem je Paul,’ zei ze. Twintig centimeter groot was hij, of klein. ’t Kon ook wat meer of minder zijn. Hij had een baard die tot aan de topjes van zijn tenen reikte, en op zijn hoofd een hoge hoed. Hij droeg een zwart vestje, bezaaid met duizenden zilveren sterren.
‘Ik zal je een geheimpje vertellen,’ fluisterde het mannetje. ‘Wanneer ’s avonds de zon langzaam wegzakt, klim ik tot in het topje van de boom vanwaar ik mijn mantel met een grote zwaai over de weide gooi. Zo tover ik de helderste sterrenhemel voor éénieder die maar in mij gelooft.”
‘Je mag één wens doen, daarna verdwijn ik’
‘Mag ik écht alles wensen wat ik maar wil?’
‘Je vraagt maar, een auto, een kasteel, een droomprins op een wit paard,… mij maakt het niet uit!’
Lang hoefde het meisje niet na te denken.
‘Dan wens ik nóg eentje van jouw soort! Een eigen wensmannetje dat steeds bij me zou lopen, waar ik altijd op kan rekenen en die mijn dromen waarmaakt. In een doosje ofzo!”
Het wensmannetje wist niet goed hoe hij aan deze wens tegemoet kon komen.Broertjes of zusjes heeft hij nooit gehad. En, er was maar één hij. Maar er was ook maar één zo een meisje. En hij had het beloofd.
Dagen zat hij te piekeren, hoog in de top van zijn boom. Nachten lag hij wakker in zijn nest van dennennaalden, bladeren en mos.
Weken later zijn we nu. Het jonge meisje is gaan geloven dat ze het hele verhaal van het mannetje in haar hand, gedagdroomd had. Ze ligt met haar rug tegen de oude boom op het moment dat de eerste dauwdruppeltjes verschijnen, en kijkt hoe een fonkelende sterrenhemel zijn intrede doet. Fluisterzacht zingt ze een liedje over bomen, terwijl ze stilletjes inslaapt.
Ze droomde over hoe ze haar eigen wensmannetje had, en over hoe ze de beste vriendjes waren.
Paul, die boven haar in de takken rustte, nam een stukje schors en schreef met een dennennaald, uiterst precies:
Een meisje dat ’t geluk in kleine dingen vindt,
Heeft recht op de mooiste dromen,
’t zal als de pluisjes in de wind
op een nacht worden meegenomen…
… naar een plaats achter de maan
Daar waar wensmannetjes ontstaan
Zie je die met dat jasje, donkerblauw
En met die sterretjes, er gouden?
Die is vanaf nu voor jou
Je mag hem eeuwig houden!
Reactie plaatsen
Reacties