Ze zat naast me op bed. De klok toonde enkele minuten over tien, en het monotone getik van de secondewijzer was het enige geluid in de kamer. Dat het getik een eigen echo had, merkte ik nu voor het eerst. Ze huilde toen ze me de vraag stelde. Niet op een luide dramatische manier, maar de tranen rolden over haar wangen. ‘Waarom?’
Ze zei het ijzig kalm. Zonder enige emotie.
Had ze naar me geroepen, of me geslagen. Het zou tenminste iets geweest zijn. Een teken. Een gevoel.
Vreemd dat ik degene ben die nu aan gevoelens denkt.
Natuurlijk zou deze vraag komen. In gedachten had ik ze al tientallen keren beantwoord. Intonatie. Klemtoon.
Alles zat goed. Maar nu, op de rand van mijn bed leek ik alles te zijn vergeten.
Ik zei niets, maar probeerde haar vragende blik te beantwoorden. Ze begreep het niet. Ik keek los door haar heen. Tot enkele minuten geleden vertelden we elkaar hele verhalen zonder ook maar één woord te laten vallen. Het tikken van de klok bepaalde het ritme van ons stille lachen.
‘Ik weet het niet,’ de zenuwachtigheid in mijn stem moest duidelijk hoorbaar zijn geweest, en klonk ongetwijfeld als een krakend, voorgeprogrammeerd cassettebandje. Natuurlijk wist ik het wel, maar ik had haar dezelfde vraag kunnen stellen. Toch?
Met mijn wijsvinger veegde ik een beginnende traan uit haar ooghoek. Alsof ik hoopte dat één vingerbeweging de laatste minuten van ons leven ongedaan zou kunnen maken. Abortus op gevoelsniveau. De klok even teruggedraaid, en het litteken operatief verwijderd.
‘Waarom?’ ‘Omdat ik je graag zie.’
De klok had net negen uur geslagen.
De manier waarop ze nietszeggend met mijn haren en lakens speelde, verraadde de aanwezigheid van een grote hoeveelheid vlinders. In haar? Rond haar? Toch daar waar spreekwoordelijke vlinders zich graag nestelen.
Ik heb vlindertjes vermoord. Zomaar. Ze waren toch niet van mij. Het waren haar vlindertjes. Het moeten er mooie geweest zijn. Dat zag ik in haar ogen. En aan de manier waarop ze naar me lachte. Ze was lief.
Ik heb de vleugeltjes uitgetrokken. Heel langzaam. Ik wou ze niet breken. Eerst het linkse. Dan het rechtse.
Ik wou ze niet dood, maar een vlinder zonder vleugels leek me zo hulpeloos.
Ik heb de pootjes er afgesneden. Eén na één. Met een scherf van haar gebroken hart.
Ook die leuke sprietjes op hun hoofd. Weg.
De bodem van haar maag ligt vol met stukjes vlinder. En vlinderbloed.
Een vreemd gevoel, maar het is beter zo.
Ik heb ze verdronken. Ik heb vlindertjes verzopen in haar eigen tranen.
Vlinders kunnen niet zwemmen, zo zonder pootjes of vleugels.
Reactie plaatsen
Reacties