We zijn nu jaren later, schrijven doe ik nog steeds en ook mijn denken geschiedt nog meer uit metaforen dan uit zuiver realisme. Ik wil schrijver worden, en gebruik mijn onverschillige, nonchalante kijk op het leven als het ideale excuus voor al de dingen die ik liever niet wil doen. Of omgekeerd, doe ik de dingen die ik graag wil doen in het teken van een onbestaande carrière als schrijver. Ik zit uren op café, drink sloten koffie en spuit heroïne in mijn bloed. Dat mag. Als schrijver moet je er doorleefd uitzien. Een leven van alcohol en drugs en financiële onzekerheid moet van je gelaat af te lezen zijn, wil je enigszins geloofwaardig overkomen. Snotjongens van eenentwintig kunnen geen schrijver zijn. Ik moet dringend iets nieuws op papier zetten, wil ik de wereld en mezelf blijven wijsmaken dat ik goed bezig ben en ooit een echt schrijver van volwaardige boeken kan worden. Mijn notitieboekje biedt geen uitweg. Drie woorden op de eerste bladzijde, meer staat er niet. Muziek en bed en nietsdoen. Een vraagteken achter die laatste. Ik moet nog eens opzoeken of het nu één dan wel twee woorden zijn. Ik was weer eens opgestaan met barstende koppijn. Mijn inspiratiebron droogt langzaam uit. Ergens had ik eens gelezen dat muzikanten en schilders en andere creatieve breinen, hun inspiratie buiten gingen zoeken. Het leek mij niet meer dan logisch dat mensen die gezegend zijn met een bovennatuurlijke gave, deze ook geregeld up to date dienen te houden en ik kon me geen plaats indenken die daarvoor meer geschikt zou zijn dan de pure natuur, onze aller moeder. Ik moest mijn gat af, de straat op!
Ik liep door een straat zoals die enkel bestaan in Engelse industriesteden als Liverpool en Manchester. Fabriekshuisjes. Gefilmd in zwart en wit om extra nadruk te leggen op de tristesse en het verdriet die hier schuil gaan achter elke deur en onmiskenbaar deel uitmaken van het decor. Aan de gevels van de muren, zwartgeblakerd van het roet en stof, hangen afgebroken regenpijpen waaruit druppels stinkend regenwater op de straatstenen pletsen. Het regent hier opmerkelijk vaker dan op eender welke andere plaats. Tegen de muren en in hoeken liggen stapels lege dozen en vuilzakken. Ratten schieten schichtig weg wanneer je naderbij komt, maar ze komen terug eenmaal je je rug keert. Voor hen is dit het paradijs. De mensen die hier wonen zijn de ratten van onze samenleving. Ze bengelen ergens onderaan de sociale ladder. Gehaat en gemeden door velen, overlevend op overschotten. Een man staat in de deuropening van zijn huis. Onverstoorbaar. Hij lijkt wel vastgeroest. Stilstaan in de deuropening en kijken naar hoeveel slechter de buren het hebben en dromen van een toekomst die niet bestaat is de enige hobby van de arme stakkers die in deze straatjes wonen en leven. Er zijn een duizendtal van die straatjes in ons land.
Ik haastte me weg uit deze omgeving en wandelde in de richting van het park. Baatte het niet dan had ik toch mijn best gedaan. Iedereen heeft recht op een slechte dag. De schrijfster van de verhalen over Harry Potter zal ook niet alle dagen een nieuw boek schrijven, of steeds met andere plotwendingen in haar hoofd zitten. Op die manier zijn wij gelijken, bedacht ik mij. Mijn kans om rijk en beroemd te worden is nog niet voorbij. Wat dacht zij wel, met haar kinderachtige tovenaarsverhalen. Met haar vliegende bezemstelen en bezwerende formules. Haar kostscholen waar jongens in de fleur van hun pubertijd zij aan zij dienen te slapen met hun handen boven de dekens. Haar geschreven pleidooi voor het invoeren van de vrije homoseksuele liefde, terug naar het Oude Griekenland waar ook iedere welgestelde man een eigen mannelijke liefdeshoer ter zijner beschikking had!
Ik zette me neer op een bankje. In het gehele park was er niets of niemand te zien. Een paar bomen, gras, een vijver met groen water waarin zelfs de enkele eenden niet willen zwemmen. Hoe kan ik hier in godsnaam inspiratie vinden? Kon de natuur mij nooit eens goedgezind zijn?
Tot… Het toeval lacht mij toe, maar vooral uit. Aan de horizon staat een klein mannetje van steen. Het staat hier al jaren, maar nog nooit was het mij opgevallen. Flitsen van literaire genialiteit schieten door mijn hersenpan. Ik negeer de ideeën over een tovenaarsschool en sporten als zwerkbal en begin te schrijven;
COLUMN: TUINKABOUTER
« Dag, en tot gauw », fluisterde ik hem nog toe alvorens hij weer vertrok. Hij zei niets. Langzaam slenterde hij in de richting van de grote eik. Verder dan daar kan ik niet zien. Jaar na jaar ontneemt de steeds dikker wordende stam mijn zicht op wat ik de wereld noem. Mijn leefwereld wordt begrensd door een eik enerzijds en doornige struiken en planten anderzijds. Misschien komt hij straks alweer terug. Of morgen. Misschien nooit meer. Soms zie ik hem twee keer per dag en dan weer enkele dagen of weken niet, maar steeds weer brengt hij hetzelfde verhaal. Ik ben de enige die naar hem luistert en die hem begrijpt, zegt hij. Ik loop niet weg en ik lach niet met wat hij mij vertelt. Ik ken niet eens zijn naam, maar dat geeft niet. Ik heb zelf ook geen naam, denk ik. Jaren geleden ben ik hier neergezet door een oude vrouw en al die tijd ben ik onaangeroerd blijven staan. Ik heb de oude eik zien groeien. Mijn wereld, iedere dag een beetje kleiner. Dagelijks passeren hier wel enkele wandelaars, maar het gesnuffel of een geheven poot van een hond achterwege gelaten, is er niemand die ooit naar me heeft omgekeken. Als ik al een naam had, is die nu vergeten. Vergaan samen met de verf. Inwerkende natuurkrachten hebben de kleur van mijn vestje en broek doen vervagen. Er zit een barst in mijn lijf, van aan mijn muts, over mijn linkerschouder tot helemaal beneden. Mijn voeten zitten al jaren verstopt onder een laagje rottende bladeren. Er groeit mos op mijn rug en mijn buik.
Ik ben blij als de jongen langskomt. Of ik denk dat het blijdschap is. Gevoelens zijn mij vreemd. Moest ik gevoelens kunnen hebben, ik zou een warmte voelen opstijgen elke keer als ik de jongen van achter de eik zie komen. Ik schat hem een jaar of zeventien. Jonger kan ook. Ouder ook eigenlijk. Ik sta al te lang in de regen en de vrieskou om nog helder te kunnen denken. Ik ben hol vanbinnen. Uitgehold door mijn maker, en door mijn verleden in de vergetelheid.
“Elke keer ik haar zie, begint mijn hart sneller te slaan. Ik wil zeggen dat ik haar graag zie, en dat ik van haar hou, maar verder dan een stammelende ‘hallo’ kom ik nooit. Dat is voor mij al moeilijk genoeg. Hormonen zweven in willekeurige orde doorheen mijn maag en maken dat ik niet kan zeggen wat ik al zo lang moet zeggen. Natuurwetten dienen het hoofd te buigen. Mijn lichaam is de kerncentrale van het grootste chemische onevenwicht sinds Tsjernobil. Atomen en neutronen worden gedreven en aangewakkerd door haar aanwezigheid. En haar lach. En haar haar en haar ogen. Misschien vertel ik haar ooit wel eens wat ik voel. Misschien praat ik wel eens met haar in plaats van met jou, een kabouter vanachter in het park tussen doornige struiken.”
Ik ben van steen, ik kan hem niet uitlachen. Een begrijpende blik gebeiteld in rode steen.
Dag na dag aanhoor ik de jongen zijn woorden. Soms weent hij, soms klinkt hij verbitterd, maar meestal bemerk ik de teleurstelling in zijn krakende jongensstem. Hij krijgt de baard in de keel. Een teleurstelling in de wereld en de mensen om hem heen. Klasgenoten die met hem lachen. Wat zou hij in hemelsnaam iets beginnen met het mooiste meisje van de school? Maar vooral de teleurstelling in zichzelf. Zijn steeds wederkerende falen. ‘Hallo’, en niets meer.
Ik begon er in te komen...
COLUMN: KNELPUNTBEROEPEN
Hij lag nu al enkele uren onbeweeglijk verscholen achter 4x4 terreinwagens en verkeersborden. Zijn hoofd deed pijn van de opperste concentratie waarin hij verkeerde en zijn gat jeukte, maar hij mocht zijn aandacht geen seconde laten verslappen. Niet nu. Dat ene moment kon ieder ogenblik daar zijn. Eén seconde, één slag en zijn slachtoffer is volkomen weerloos. Zijn spieren staan strak en de zenuwen gespannen op het moment dat de 4x4 waarachter onze held zich uren geleden in een hinderlaag had gelegd langzaam wegrijdt.
De vooruitgang is eenieders vriend, maar niet de zijne. Dit zijn het soort anekdotes die zijn leven typeren. Alweer een tegenslag. Vroeger stond hij aan de top van het roverswereldje en kreeg hij dat wat hij maar verlangde. Hij boezemde angst in bij de mensen en dwong respect af van jongere leerling rovers. Tijdens de hoogdagen van zijn heerschappij wilden de vrouwen door niemand anders nog verkracht worden. Zelfs niet door hun eigen mannen, iets wat heel wat betekende toen.
Onze held is oud geworden. Er is een onoverbrugbare generatiekloof geslagen. Als authentiek struikrover heeft hij het steeds moeilijker om de eindjes aan elkaar te knopen. Het is een hondenstiel geworden. Een knelpuntberoep. Ook het romantische aspect is doorheen de jaren verdwenen. Uitgeholde wegen en donkere bospaadjes verdwijnen uit het straatbeeld en waar ze nog bestaan, woont geen mens de moeite waard te overvallen. De nieuwe generatie rovers volgt hun slachtoffers via GPS en satellietverbindingen. Ze rijden met auto’s en beschikken over draadloos internet op hun gsm’s. Bluetooth en mms. Onverklaarbare dingen waarvan onze held het bestaan niet eens durfde dromen.
De stapel bijkomend papierwerk is inmiddels zo groot geworden dat hij aan veldwerk bijna niet meer toekomt. Wil hij blijven bestaan in het roverswereldje dan zal hij een heuse bvba moeten oprichten met participanten die delen in de winst, en hij moet aandelen verhandelen op de beurs, en een secretaresse aannemen om hem doorheen de groeiende stapel papierwerk en de eenzame dagen te loodsen. Hij heeft lang genoeg gewerkt in harde omstandigheden, in weer en wind, sneeuw en ijs, niets kon hem deren. Vriestemperaturen waarbij het zaad in zijn ballen bevroor, en hittegolven waarbij datzelfde zaad het kookpunt bereikte, nooit gaf hij een krimp, maar deze tegenslag was er te veel aan. Wanneer zelfs je eigen schuilplaatsen je verraden, weet je dat je tijd gekomen is. Onze man hoeft zich niet meer gedeisd te houden. Hij ligt nu open en bloot te genieten van zijn brugpensioentje, ergens ver van hier op een exotisch strand. Een enkele keer nog zal hij zijn hand laten dwalen in de zakken van een nietsvermoedende toerist. Uiteindelijk was zijn werk ook maar een hobby.
Mijn boekje al bijna tot de helft gevuld, dit kan die schrijfster van kinderachtige tovenaarsverhalen mij al niet meer afpakken!
HOOFDSTUK 4: Columns
« HOOFDSTUK 5: Paris Hilton HOOFDSTUK 3: Sneeuw »
Reactie plaatsen
Reacties